49 16 1 0 0

KANCIL REDT HET BOS EN DE DIEREN

Figuren
2 reuzen, een grote en een kleine
Jakhals
beer
Leeuw
Kancil
Aap
Vogels
reiger
Slang
olifant
Insecten
Vissen
krokodillen

Er was eens een groot bos, met veel bomen, vogels, bloemen, vlinders en dieren. Iedereen is blij. Alle dieren zijn aardig voor elkaar. Ze maken geen ruzie. Ze helpen elkaar. Maar op de top van de berg Siwatantra is iets aan de hand. Daar wonen twee enge reuzen. Ze zijn iets van plan.

“Hee, broer, we hebben al vijf dagen niet gegeten. Ik heb reuze honger. Wat kunnen we daaraan doen?””

“Ja, broertje, ik weet er wel wat op. Er is daar in de verte een groot bos met allerlei eetbaars: vruchten, vogels, dieren”

“Haha, daar moeten we dan snel naar toe”.

“Ja, hahahaha”

De twee broers gaan op weg naar het bos dat zo vredig is. In het bos bespreken een karbau en een hert hun toekomst. Ze horen geraas. Daar komen de twee reuzen aan. De beide dieren vluchten.

Waar de reuzen komen, verandert het landschap. Het wordt koud, de bomen gaan dood, het bliksemt, alles bevriest. De dieren vormen een leger. Slang, olifant, reiger, krokodil. Ze willen de reuzen verslaan, maar het lukt niet. Ze zijn niet sterk genoeg. Lachend trekken de reuzen verder het bos in. Zij steken het in brand. De dieren vluchten, zelfs de krokodillen en vissen in de rivier maken dat zij wegkomen. De jakhals gaat op weg naar koning Leeuw.

Koning leeuw heeft net een bespreking met de beer, die zijn raadgever is.

“Wat is er aan de hand, beer?””

“Ik heb gehoord dat twee reuzen bezig zijn het bos te vernietigen.

“Wat kunnen we doen?””

“Er zijn twee mogelijkheden: 1. ons overgeven, 2. ons laten doden en opeten.”

“We kunnen ons beter overgeven”

“Nee, heer koning Leeuw, niet doen. Wacht even. We moeten Kancil om hulp vragen. Die is zo slim. Hij heeft ons al vaker geholpen”

“Ga hem direct halen”

“ja, heer, ik ga op weg om hem te waarschuwen”

Kancil is bezig in zijn laboratorium, ergens ver weg aan de andere kant van de berg. Een groot varken komt langs. Het wil spelen met het apparaat in het laboratorium. Kancils assistent, de aap, jaagt hem weg.

“Ga weg, jij, zwijn. Ik ben de enige die er aan mag komen””
“Wat is dat voor ding?”

“Het is een apparaat om moleculen mee te vergroten. Alles wat met de stralen uit de buizen in aanraking komt, wordt reuzengroot.””

De jakhals komt aanrennen. Kancil komt te voorschijn.

‘Help, help ons het bos te behouden, help ons de twee reuzen te verjagen. Red ons. De dieren van het bos zijn niet sterk genoeg. Ze kunnen niet tegen die twee op. Alle bomen en planten worden kapot gemaakt”.

“We gaan er meteen op af. Neem het apparaat mee. Dat gebruiken we tegen de reuzen”.

Zo gezegd zo gedaan.

“Hee, broertje, alle bomen en planten zijn al dood. Nu wordt het tijd om de dieren op te eten.”

“Hoe zullen we ze klaarmaken? Roosteren, aan het spit? Koken? Stoven? Bakken? Braden?”

“Wie is dat kleine opdondertje? Wat moet jij hier? Ga weg, wij zijn hier de baas, want wij zijn het grootst. Wij mogen alles.”

“Ik ben Kancil. Denken julllie nou echt dat jullie het grootst zijn in de wereld? Ik kan mezelf groot maken. Dan ben ik het grootst.”

“Hahahaha, dat kan niet. Kom maar op, laat maar eens zien. De grootste mag blijven. Dat winnen wij toch.”

“Aap, zorg voor het apparaat”

“Oooh, Kancil is heel groot, veel groter dan wij. Help, help, we moeten maken dat we weg komen”.

“Die domme reuzen zijn weg gevlucht. Ze zijn verslagen door hun eigen domheid. ”.

“O, wat fijn, bedankt, Kancil. De rest van het bos en de dieren zijn gered. Laten we nu een feest gaan houden om dit te vieren”.

Terug naar Kancilverhalen