KANCIL EN DE SLAKKEN
Figuren:
Kancil
Slakken
Kancil loopt door het bos. Alles is vredig en mooi. Op een open plek bij een rivier ligt een grote steen.
“Wat zie ik daar op die steen? Een slak? Beweegt hij nou of niet? Hallo, slak. Hoe gaat het met je?”
“Hallo, Kancil, met mij gaat het best hoor. Alles gaat zijn gewone gang”.
“Gangetje, gangetje, he. Zeg slak, ben je aan het lopen of slaap je?”
“Dit is nou eenmaal mijn manier van lopen, Kancil. Mag ik je wat vragen? Jij wordt toch het slimste dier van het bos genoemd? Waarom is dat?”
“Ik ben het slimst, omdat ik altijd alles sneller kan dan anderen, slak. En jij staat erom bekend dat je het domste dier van het bos bent omdat bij jou alles altijd zo laaaangzaaaam gaat. Wie snel is, is slim, wie langzaam is, is dom. Zo is het”.
“Ik wil best eens een hardloopwedstrijd met je aangaan, hoor, Kancil”.
“Hahaha, wat een mop, ik kom niet meer bij van het lachen, hahaha. Wil je echt uitvinden wie van ons het hardst loopt?”
“Ja, als jij het aandurft, dan wil ik morgen ochtend hier bij de rivier een wedstrijd met je houden”.
“Best hoor, dan zie je me morgen vroeg. Je kunt me heus niet verslaan. Daag, slak”.
Kancil gaat weg. De slak kruipt omlaag naar een gat in de steen bij de grond. Elke avond komen daar de slakken uit de omgeving bij elkaar om rustig te slapen. De slak vertelt hen wat hem overkomen is. De anderen willen hem helpen. Ze bedenken een list.
“Jullie moeten je verspreiden langs de oever van de rivier waar de wedstrijd gehouden wordt. Tussen de start en de finish moet om de paar meter een slak zich verstoppen. Als Kancil aan het lopen is, zal hij vast roepen: “ slak waar ben je”. Dan moet de slak voor hem gauw omhoog komen en roepen: “hier ben ik”, zodat het lijkt of Kancil achter blijft. Bij de finish sta ik klaar”.
De volgende ochtend meldt Kancil zich bij, naar hij denkt, de slak die hij gisteren tegen kwam.
“Zullen we dan maar? Een, twee, drie, start”.
Kancil rent een tijdje. Dan kijkt hij achterom en roept:
“Slakja, slakje, waar ben je?”
“Hier ben ik, Kancil”.
“Verhip, die slak is een stuk voor me, hoe kan dat nou. Ik moet een beetje harder gaan lopen.
Waar ben je nu, slak?”
“Hallo, hier zo, Kancil”.
Dit gaat zo een tijdje door. Elke keer als Kancil achterom kijkt en vraagt waar de slak is, duikt een collega-slak voor hem even omhoog, om daarna weer te verdwijnen. Kancil rent zijn benen uit het lijf.
“Ik kan niet meer, ik ben op. De finish haal ik niet. Wat een afgang. Ik moet het opgeven. Slak, je lijkt zo langzaam, maar je bent veel sneller dan ik. Schijn bedriegt. Je hebt gewonnen”.
“Ja, Kancil, dat komt er van als je opschept. Laat dit een lesje voor je zijn. Wij slakken zijn niet verwaand. Wij zien onze beperkingen en helpen elkaar om een doel te bereiken. Wij lachen niemand uit als hij iets niet kan”.
“Je hebt gelijk, dat zal ik onthouden. Van nu af aan zal niet meer opscheppen en niemand uitlachen”.