76 21 2 0 0


BAGONG KUSSUDIARDJI, WAYANG II
OLIEVERF OP DOEK 65 X 65 CM
COLLECTIE: ADAM MALIK, JAKARTA, INDONESIA

Het werk is gesigneerd rechts onder: Bagong. K . en daarboven is van boven naar beneden geschreven 1959.

Een groep van vijf gestyleerde figuren, gezichten naar links (vanuit de kijker gezien), is afgebeeld. Een grote zwarte figuur in het midden domineert. De bovenkant van zijn hoofd en hoofdtooi ontbreken. Zij steken als het waren uit het doek. De contouren van een rond rood oog en een klein rood snorretje zijn zichtbaar. De neus is dik, puntig en steekt uit. Aan de vorm van het uitsteeksel op het achterhoofd kan men zien dat de haar/hoofdtooi in een krul omhoog stak. Zijn benen zijn gespreid, alsof hij loopt. De bovenarmen zijn goed zichtbaar maar de onderarmen niet. Misschien zijn ze helemaal niet afgebeeld en wordt alleen gesuggereerd dat de voorarm omlaag hangt en de achterarm een beetje gebogen is. Ter hoogte van de heupen is een warreling van rood, dat het heupkleed moet voorstellen.
Rechts, een beetje lager, zijn twee kleinere beige-bruine figuren afgebeeld. Hun benen zijn niet geheel zichtbaar. Die houden op waar het doek eindigt. Van beide figuren lopen voorhoofd en neus in elkaar over. Zij vormen een rechte lijn. De neuspartij is klein en spits. Er is nauwelijks een kin, wel eenlange, schuine nek net als bij de grote zwarte figuur. De voorste figuur heeft geen oog, bij de achterste is een klein beetje zwart in de beige kleur aangebracht om een oog te suggereren. Met een dunne zwarte streep is bij beiden een mondje aangebracht. Beide figuren hebben een in grijs zwart uitgevoerde krul op het achterhoofd. De voorste figuur heeft de voorste onderarm gebogen ter hoogte van de buik. De andere arm is naar achteren gericht en de hand rust op het heupkleed. Van de acherste figuur, die gedeeltelijk wordt overlapt door de voorste, zijn geen armen zichtbaar. Op heuphoogte hebben beide figuren een ovale krul, die de wijze waarop het heupkleed is gedrapeerd moet voorstellen, bokongan satria. Aan de linkerkant, vlak voor de zwarte figuur in het midden zijn nog twee figuuren, een grotere en een kleinere. Het hoofd van de grotere rijkt tot de neus van de middelste figuur. De grotere heeft een zelfde soort neus en hoofdtooi als de twee figuurtjes rechts op het doek, alleen is hij groter. Het gelaat is beige-bruin net als bij de twee kleinere figuren. Romp, armen, benen of kleding zijn niet zichtbaar. Het onderlichaam van de figuur wordt overlapt door een kleine, slanke witte figuur. Voorhoofd en neus lopen in elkaar over. Met zwart is een spleetvormig oog weergegeven, en waar men een mond verwacht is een zwarte lijn die omlaag gaat en daarna omhoogkrult, een snorretje. Het haar van de figuur is op het achterhoofd in een grote zwarte bol met een geel-bruine contourlijn die van onderen naar binnen krult weergegeven. De Javaanse naam voor zo’n naar binnen gekrulde haarstijl is gelung keling, chignon of zijn Indiaas. Waar men een oor zou verwachten loopt een brede schuine groene rechthoek omlaag tot de krul. Hiermee wordt het achter het oor gedragen sieraad. De witte figuur houdt zijn voorarm recht omlaag. De hand wipt omhoog tot in horizontale positie. De achterste arm is niet zichtbaar, omdat hij overlapt wordt door de zwarte figuur in het midden. Bij de nekpartij is rechts een schuine dunne rode streep die overgaat in een vertikale brede lijn die bijna tot op de taille doorgaat. Dit suggereert een kastesnoer. Het heupkleed is wat meer uitgerekt naar omlaag, de bokong lébékan.

De vijf figuren worden omgeven door een wolk van kleurvlakken en vlakjes. Van boven turqoise en blauwen, links opzij witten en grijzen en van onderen grijsblauwen en blauwen.

De groep stelt de vijf Pandawa broers voor, Bhima, ook wel Wrekodara en Bratasena genoemd, de grootste staat in het midden. Hij is de tweede zoon van Pandu. Achter hem staat de tweeling, Nakula en Sahadewa, de jongsten. Vlak voor hem, de grotere beige figuur, staat Arjuna, de derde zoon en de kleinere witte stelt Yudhistira, de oudste zoon, voor. Gezamenlijk voeren zij in het Indiase Mahabharata dat ook op Java bekend raakte, de grote strijd van tegen de zonen van Kuru, de Korawa’s. Zij horen bij elkaar, zijn elkaar trouw en vormen een front. Dat is de indruk die het schilderij ook wekt. Yudhistira is het meest uitgewerkt, waardoor hij opvalt en de zwarte Bhima valt op door zijn lengte.

Alle figuren zijn plat, als het ware getekend en hebben contourlijnen in een iets andere, donkere kleur dan die van hun huid of kleding.

Met het thema ‘’De Vijf Pandawa’s’’ als wayangpoppen heeft de schilder waarschijnlijk de kracht van de Javaanse traditie willen uitdrukken.

Terug naar Wayang schilderijen-modern-Java-Bali