KANCIL STEELT KOMKOMMERS
Figuren
Kancil
Boer
hond
Komkommers
Vogelverschrikker
Kooi
“Het is mooi weer. De zon schijnt. Alles is zo rustig in het bos. Ik ga maar eens een kijkje nemen bij de mensen”.
“Mijn komkommers zijn bijna rijp. Ik ga zo maar even naar mijn veld om te kijken of ik ze vandaag of morgen moet plukken”.
“Wat zie ik daar? Een veld met overheerlijke komkommers. Daar ga ik er een paar van proeven. Jummie, heerlijk.”
“Mijn komkommers, blijf er af, lelijke Kancil. Weg, weg. Ik zal je wel krijgen”
“Nou, dat scheelde een haar op mijn staart, bijna had die boer me te pakken. Ik kon nog net weg rennen. Maar, morgen ga ik weer een kijkje nemen op dat veld met die lekkere komkommer”
“Ziezo, ik heb een pop gemaakt van twee stokken. Hij heeft mijn oude kleren aan en een hoed op. En ik heb de kleren ingesmeerd met lijm. Wie ze maar aanraakt, blijft plakken. Die pop ga ik hier op mijn veld zetten. Kancil durft nu vast geen komkommers meer te stelen”.
“Kijk nou eens, er staat een pop op het veld. Die domme boer denkt zeker dat hij mij, slimme Kancil, wijs kan maken dat er een echt mens staat. Het is duidelijk een pop. Nou, ik ga eerst lekker eten.”
“Zo, nu eens die pop inspecteren. Ik ben niet bang voor je hoor. Ik durf je best met mijn poot een klap te geven. Wat is dat nou, lelijkerd, je houdt mijn poot vast, geef hem terug. Pas op, ik zal je met mijn andere poot slaan. O nee, het is lijm, ik zit helemaal vast, o wat erg, ik kan niet loskomen. Het jasje van de pop kleeft nu ook al aan me”.
“Ha, ik hoor geschreeuw van een dwerghert. Ik ga hem meteen pakken. Waar is mijn touw? Vanavond gaat hij in de sate”
“Help, vergiffenis, ik zal nooit meer komkommers stelen. Laat me alstublieft los”
“Nee, hoor. Ik ga je opsluiten. Dan kan ik naar de markt gaan om kruiden voor de sate te kopen. Vanavond gaan we je opeten”
“Alstublieft, laat me gaan, ik zal het nooit meer doen, ik heb spijt”
De boer gaat weg. De hond van de boer komt op het lawaai dat Kancil in zijn kooi maakt af.
“He, Kancil, waarom zit je in die kooi?”
“Weet je dat niet, hond? Ik word de schoonzoon van de boer. Ik ga straks met zijn dochter trouwen. De boer is nu even naar de markt gegaan om mooie kleren en lekker eten voor het feest te kopen”
“Jij bent helemaal niet geschikt als schoonzoon, jij bent veel te klein, en je bent een vreemde. Ik ben groot en woon hier al lang. Ik heb meer recht om met haar te trouwen dan jij. Laat mij in die kooi.”
” Ik wil me wel opofferen hoor. Duw met je kop tegen de kooi. Dan valt hij om. Ik kan eruit, omdat er geen bodem in zit. Jij kunt er dan in. Ik zal hem weer rechtop zetten”
“Nou, word maar lekker de schoonzoon van de boer. Ik ga ervandoor. Dag, hond”’
De boer komt terug.
“Wat, de hond zit in de kooi en Kancil is ontsnapt? Stomme hond, ik ga je slaan met een stok. En als ik die Kancil ooit nog eens tegenkom, krijgt hij er ook van langs”
De hond loopt hard weg. Hij gaat Kancil achterna.
‘He, Kancil, ik ben razend op je. Je hebt me erin laten lopen. Ik heb een enorm pak slaag van de boer gekregen. Nu ga ik jou dat betaald zetten.”
“Maar hond, je hebt er zelf om gevraagd. Jij wilde met mij ruilen. Jij wilde toch zelf met de dochter van de boer trouwen? Je moet niet boos zijn op mij, maar op jezelf”.